Selecteer een pagina

Het is een regenachtige woensdagmiddag als ik samen met mijn 2 jarige rondstruin in de stad. Na een uur in de bibliotheek te hebben gespendeerd (waar ze om de 5 minuten luidkeels en enthousiast “Bieeeeb!” rondschreeuwde), zijn we onderweg naar huis in een woonwinkel beland. Dit was natuurlijk niet haar idee, maar goed mama wil ook wel eens wat en mijn peuter heeft besloten dat dit de uitgelezen plek is om verstoppertje te spelen. Allebei blij, helemaal prima.

EXPLOSIE IN 3, 2, 1..

We lopen de trap op en in de verte zie ik het al. Een reusachtige tipitent, volgehangen met vlaggetjes en bekleed met zachte kussens en een uitnodigend stoeltje. Ik kijk naast me en zie een grote grijns. “Tent! Mama, teeent!” Nog voor ik het goed en wel in de gaten heb stormt mijn dochter (met modderige schoenen) de tent in. Mijn oog valt op een bordje “GEEN speelgoed”. Oké dat is (naast passief agressief) vrij duidelijk. Het liefst zou ik die boodschap trouwens heel recalcitrant negeren vanwege die toon, maar ik zie in mijn ooghoek al een verkoopster met opgetrokken wenkbrauwen, dus ik besluit dat het tijd is om in te grijpen. Ik loop naar mijn kind toe en zak door mijn knieën. “Wauw, dat is een mooie tent hé?! Je wil er vast graag mee spelen maar dat kan niet.” Nog voor ik mijn zin heb afgemaakt wordt haar hoofd rood en ontstaan er gebalde vuistjes. “Neeee!”. Plotseling rent ze naar de andere kant van de winkel, om zich vervolgens luidkeels ter aarde te storten met bijbehorend vocaal protest. Oké. Daar sta je dan.. De dag die je wist dat zou komen is eindelijk hier. Ben je er klaar voor? Kun je dat ooit echt zijn?

En dan?

Ik zie dat de verkoopster ons aanstaart en haar wenkbrauwen zijn inmiddels tot grote hoogte gestegen. En al wist ik dat dit moment ooit zou komen en ben ik mij ervan bewust dat dit gedrag volkomen normaal is, ik voel me toch een beetje opgelaten. Ik voel de ogen (en wenkbrauwen) prikken en in mijn gedachten hoor ik de oordelen van het winkelend publiek. Ik besluit even contact te maken met mijn gevoel van ongemak voordat ik mijn kind benader. Anders zou ik vanuit die emotie wellicht heel anders reageren dan helpend is. Ik adem even in en uit en bedenk mij dat iedere ouder dit vroeg of laat meemaakt en de oordelen van zowel mijzelf als anderen niet belangrijk zijn. Ik zie het als een leermoment voor mijn kind en mijzelf. Dus, laat die driftbui er maar zijn en laat ik dan vooral kalm blijven.

Ik kijk naar haar.  Ze ligt nog steeds op de grond en schreeuwt (heel, heel hard) dat ze wil spelen. Tranen rollen over haar wangen en haar voeten stampen op de grond. Ik wil haar troosten, maar word bij iedere poging tot aanraking vakkundig weggeslagen. En terwijl ik naar haar kijk voelt het even alsof ik iets moet. Alsof ik nu degene ben die haar boosheid moet repareren of sussen. Of in ieder geval ervoor moet zorgen dat deze explosie aan emoties weer onder controle komt. En dan realiseer ik me dat het misschien juist heel goed is als ik even helemaal niets doe, behalve er zijn. Want juist ook haar drift en boosheid mag er zijn. Ik wil haar de mogelijkheid geven om met die gevoelens te leren omgaan en ik wil haar niet het idee geven dat ze geen boosheid mag ervaren. Alsof ze er alleen maar mag zijn als ze vrolijk of meewerkend is. Nee, dit mag (en moet zelfs) gebeuren. Ik zet mijn tas neer en ga naast haar zitten. In kleermakerszit een meter bij haar vandaan laat ik weten dat ik er voor haar ben als ze mij nodig heeft, “Mama is hier lieverd, ik ben bij je.”

TROOST

Na een aantal minuten zie ik de boosheid veranderen in verdriet. “Kom je bij mama?” Soof kijkt me aan en strekt haar armen. Ik pak haar vast en geef haar een zoen op haar natte wang. Ze hangt om mij heen, parkeert haar hoofd op mijn borst en snikt “spe-he-len”.  Ik besluit nog even te blijven zitten en haar gevoel woorden te geven door de oorzaak te benoemen. “Je bent verdrietig omdat je zo graag met de tipitent wilde spelen en dat niet kan. Ik snap dat dat niet leuk is.” Mijn dochter snikt en herhaalt nogmaals dat ze wil spelen. Ik aai over haar bol en geef aan dat dat in de winkel niet kan. “Kom, we gaan naar huis, dan gaan we daar met de tent spelen”. Ze stemt in, al is het niet van harte. Snikkend en enigszins onrustig draag ik haar naar huis. Ze is moe, en anders ik wel.

Bij thuiskomst is ze de tent alweer vergeten en wil ze na de lunch meteen naar bed. Terwijl ik haar in slaap wieg realiseer ik mij dat ik zeker een kwartier op de vloer van de winkel heb gezeten zonder bezig te zijn met wat er om mij heen gebeurde. Ik voelde me niet opgelaten of beschaamd, was enkel bezig met het kijken naar mijn kind. Ik wilde optimaal afstemmen op haar en helpend zijn in haar zoektocht naar het omgaan met emoties. En door de buitenwereld even helemaal opzij te zetten lukte dat (zelfs best heel goed)! Ik wist de rust te bewaren, los te laten, af te wachten en te troosten als ze daaraan toe was. Ik kon woorden vinden voor haar gevoelens en het allerbelangrijkste; we hebben de verbinding niet verloren. En zo weet ik dat we in deze zoektocht samen best een weg zullen vinden en voel ik me sterk genoeg om in een druk bezochte winkel gewoonweg een kwartier naast mijn gillende dochter te gaan zitten, als zij dat nodig heeft.